woensdag 25 november 2009

Pieter Janssen in Klasse

Weinig leraren durven directeur te worden, maar nog minder directeurs worden na twee jaar opnieuw leraar. PIETER JANSSEN (53), classicus aan het Montfortcollege in Rotselaar deed dat wel. "Ik heb een visie op wat een goede leraar is, maar om directeur te zijn ontbrak het me aan daadkracht." Maak kennis met een doorwinterde debutant.

Veel te serieus en te afstandelijk was ik als beginnende leraar. De eerste zes jaren van mijn carrière waren niet de prettigste. Je probeert je vooral te handhaven voor de klas. Ik vroeg me voortdurend af of ik dit wel de rest van mijn leven wou doen. Ik had klassieke talen gestudeerd en dan rol je bijna automatisch het onderwijs in. Nu sta ik ontspannen voor de klas. Nooit heb ik nog het gevoel: ik wil eruit. Soms worstel ik wel eens met een moeilijke groep, maar dat is onvermijdelijk.
Icarus of Daedalus? In de les durf ik mijn vleugels wel eens uit te slaan. Zo gezien ben ik dus een beetje Icarus. Dan zing ik een Latijns lied uit de Carmina Burana met mijn leerlingen. Ik ga de klas uit en zeg: "Ik ga nu naar de andere kant van het gebouw en daar wil ik jullie nog horen zingen." Dat lukt! Bij mijn afscheid twee jaar geleden zongen de leerlingen net dat lied. Dat pakte me toen wel.
Solliciteren voor de job van directeur deed ik zeker niet spontaan. Er is op me ingepraat. Toen ik directeur was, begon ik het lesgeven bijna te idealiseren. Dat is ook niet goed natuurlijk. Zou het niet goed zijn als een directeur toch nog enkele uurtjes in de klas blijft? Na twee jaar directeur zijn, heb ik de knoop doorgehakt: ik word weer leraar. Ik had niet de ambitie en daadkracht om een goede directeur te zijn. Ik voelde dat ik daar niet de juiste mens voor was. Dan moet je eerlijk zijn tegenover de school en jezelf. Ik heb niet het gevoel dat iemand me die terugkeer kwalijk neemt. Ik heb van veel collega's heel menselijke reacties gekregen. Ik ben mentor geworden voor nieuwe leraren. Het allerbelangrijkste is dat ze in die altijd moeilijke beginjaren iemand hebben aan wie ze hun verhaal kunnen vertellen. Ik hoed me er absoluut voor om in hun plaats te zeggen wat ze moeten doen. Iedere leraar moet op zijn manier gezag vinden in de klas. Dat is deels aanleg, deels een zoekproces.
Ik hoop dat leerlingen met plezier aan hun lessen Latijn terugdenken. Welbevinden is een cruciaal woord voor me - zowel voor leerlingen als voor leraren. Ik heb oog voor elke leerling in mijn klas. Geef nooit iemand het gevoel dat hij overbodig is. Ik heb zeker geen elitair streven in me. Ik trek niet aan de mouw van de sterkste leerlingen om hen voor Latijn te laten kiezen. Leerlingen moeten voelen dat je je vak graag doet zonder dat je een vakidioot bent. Als leraar moet je ook collegiaal kunnen werken. Ik heb altijd een schitterende vakgroep gehad met uiteenlopende karakters die toch goed naar elkaar konden luisteren.
Eén, vier en vijf. In het verleden was het soms zelfs één, twee, drie, vier en vijf. Ik vind het goed dat je aan verschillende jaren lesgeeft en vooral dat je ook in het eerste jaar staat. Dat voorrecht heeft een classicus. Dan zie je de leerlingen aan het begin van hun evolutie. Ik houd van het snelle, enthousiaste contact met de eerstejaars. Aan de 'simpele' grammaticalessen voor de jongsten beleef ik evenveel plezier als aan de doorwrochte teksten voor de vijfdejaars.
Klasse voor Leraren 200, December 2009, p.30-31