Een leerling met een bijzondere taak: de belleman, of de beller. De man die het leven van zijn medemens ritmeert door op nauwkeurig bepaalde tijdstippen op de belknop te duwen. Ik herinner me er twee. Stipte kerels die vaak op hun horloge keken. Gek eigenlijk, dat niemand van het personeel die taak op zich nam. Maar men ging er allicht van uit dat die leerling toch altijd op school aanwezig was, en dus waren ingewikkelde taakverdelingen onder het personeel daardoor overbodig. We probeerden af en toe om de belleman af te leiden tegen het einde van de speeltijd ('recreatie' heette het toen), maar tevergeefs.
's Morgens op de slaapzalen werden we doorgaans gewekt door de radio. Als we de dag ervoor stout waren geweest was het met een bel. Ach, wat gerinkel meer of minder, wat maakt het ook uit? Het eerste wat me als student in Leuven opviel, was de totale afwezigheid van belsignalen. Dat was best wel even afkicken!
maandag 23 februari 2015
woensdag 18 februari 2015
Taart
Een grote eetzaal met allemaal dezelfde tafels. Leerlingen
werden ingedeeld aan tafels en die schikking bleef zo voor meerdere maanden. Ik
denk dat we per jaar aan 4 verschillende tafels zaten. We zaten met de 6 jaren
door mekaar. De oudsten waren tafelchef. Ze zorgden ervoor dat alles wat vlot
verliep en dat iedereen zijn rantsoen kreeg! Voor 1981 hadden de (oude) tafels
nog een geruit tafelkleed. Het werd 1 keer per maand ververst, geloof het
of niet. Binnen de kortste keren stond
dat ding natuurlijk stijf van soep-, koffie- en andere vlekken. Niet bepaald
appetijtelijk. Maar we werden aangemoedigd om het kleed zo netjes mogelijk te
houden. Wie op het einde van de maand een tafelkleed kon presenteren dat nog enigszins
die naam waardig was, kreeg een taart als dessert. Extra. Ik kan me niet
herinneren dat het me ooit overkomen is. Met de installatie van het verlaagd
plafond verdwenen ook de houten tafels. Ze werden vervangen door tafels met een
kunststof blad dat door middel van bedenkelijk ruikende schotelvodden toch
vlekvrij gehouden kon worden. De oude tafels hadden 8 schuifjes: één per
leerling. De nieuwe tafels hadden nog 4 schuifjes. De privé-bacillen-, schimmel-
en microbenkweek van weleer moest vanaf nu gedeeld worden met een tafelgenoot.
Gelukkig zonder erg. We hebben het allemaal overleefd.
dinsdag 17 februari 2015
Verbouwingen
In 1981 werd in het hoofdgebouw een nieuwe slaapzaal gebouwd met 42 chambretten: Slaapstad. Daartoe werden in de klassengang de muren van de klaslokalen afgebroken. De winkel, het museum en de bibliotheek werden verbouwd tot kamers voor opvoeders en leerlingen. De verbouwing bracht met zich mee dat in de eronder gelegen eetzaal een verlaagd plafond moest gehangen worden. De paters vonden alvast dat de eetzaal daardoor fraaier en rustiger werd.
In de centrale traphal van het hoofdgebouw werd een lift geplaatst, waardoor de hal op elke verdieping wat kleiner oogde. Uit het Witte Paviljoen verdween het internaat. Men had toen nog maar het plan om op de grote speelplaats (mits het kunnen aangaan van een staatslening) een nieuw gebouw met klaslokalen te zetten. Samen met het Witte Paviljoen zou dit het centrale schoolgebouw worden.
Zo hoopten de Montfortanen de school enkele jaren later te kunnen voorstellen als een VSO-school (godbetert!), met algemene vorming voor ongeveer 250 leerlingen, uitsluitend internen. Gelukkig heeft men het VSO niet te strikt ingevoerd en werd het gedrocht na een tiental jaren weer afgevoerd. Jammer genoeg menen helderziende beleidsmakers dat ze die blunder van de jaren '80 nu opnieuw moeten maken. L'histoire se répète.
De rationalisatie van het onderwijs vormde in de jaren '80 een ernstige bedreiging voor het voortbestaan van het Montfortcollege. Het invoeren van het VSO werd toen gezien als een ultiem redmiddel. Het werd gekoppeld aan uitbreiding en nieuwbouw. Het blijkt de juiste beslissing geweest te zijn. De school is sindsdien alleen maar groter geworden en is er tevens in geslaagd om de standaard hoog te houden.
In de centrale traphal van het hoofdgebouw werd een lift geplaatst, waardoor de hal op elke verdieping wat kleiner oogde. Uit het Witte Paviljoen verdween het internaat. Men had toen nog maar het plan om op de grote speelplaats (mits het kunnen aangaan van een staatslening) een nieuw gebouw met klaslokalen te zetten. Samen met het Witte Paviljoen zou dit het centrale schoolgebouw worden.
Zo hoopten de Montfortanen de school enkele jaren later te kunnen voorstellen als een VSO-school (godbetert!), met algemene vorming voor ongeveer 250 leerlingen, uitsluitend internen. Gelukkig heeft men het VSO niet te strikt ingevoerd en werd het gedrocht na een tiental jaren weer afgevoerd. Jammer genoeg menen helderziende beleidsmakers dat ze die blunder van de jaren '80 nu opnieuw moeten maken. L'histoire se répète.
De rationalisatie van het onderwijs vormde in de jaren '80 een ernstige bedreiging voor het voortbestaan van het Montfortcollege. Het invoeren van het VSO werd toen gezien als een ultiem redmiddel. Het werd gekoppeld aan uitbreiding en nieuwbouw. Het blijkt de juiste beslissing geweest te zijn. De school is sindsdien alleen maar groter geworden en is er tevens in geslaagd om de standaard hoog te houden.
Labels:
eetzaal,
klassengang,
lift,
Montfortcollege Rotselaar,
Slaapstad,
verbouwingen
donderdag 12 februari 2015
De trapklas
Tussen de eetzaal in het hoofdgebouw en de kapel staat een blok met studiezalen en een slaapzaal. Maar de niveaus van de verdiepingen komen niet met mekaar overeen. Zo ligt de eetzaal zeker anderhalve meter lager dan het overeenkomstige niveau in dat recentere blok. Naast de verbindingsgang tussen beide gebouwen waren twee bizarre klaslokalen. Aan de ene kant lag een lang en smal lokaal. Ik herinner me dat ik er in het eerste jaar een tijdje lessen van Technologische Opvoeding (ik mag hopen dat de verlichte geest die dat vak ooit verzonnen heeft zijn gerechte straf niet heeft ontlopen) had. 's Avonds oefenden de eerstejaars er hun blokfluitles. Allemaal gezellig door mekaar. Het had wel iets! Aan de andere kant van de gang lag de trapklas. Een klein auditorium waar het publiek op een helling zat. Ik heb er een tijdje les gehad in het eerste jaar. Ik zat er naast de inmiddels wereldberoemde fotograaf Tim D. Voor de lessen Frans legde hij zijn schriften in dezelfde volgorde als de mijne op een stapeltje. Dat bracht geluk, volgens hem. Ik voel me daar inmiddels zeer vereerd mee! Yves T. dwong discipline af met methodes die nu op zijn zachtst gezegd omstreden aandoen, maar die volgens mij in elk geval geen fysieke schade aanrichtten, hoewel het er wel zo uitzag. Die krijtborden stonden redelijk wiebelig en als je er met je vlakke rug tegenaan geduwd wordt, maakt het vooral veel lawaai. Intimiderend was het in ieder geval en ik durf me niet uit te spreken over de mogelijke psychologische schade, maar in veel gevallen was de methode wel gewaagd aan de ondeugendheid van het slachtoffer. Toch ben ik er geen voorstander van.
In diezelfde trapklas kregen we ook lessen Sociale Activiteit (alweer de vondst van een verlichte geest) door pater Bovens. Een aardig tijdverdrijf. Laat ik het daarbij houden. De trap is niet meer. En daarmee is het Montfortcollege zijn meest exotisch klaslokaal kwijt.
In diezelfde trapklas kregen we ook lessen Sociale Activiteit (alweer de vondst van een verlichte geest) door pater Bovens. Een aardig tijdverdrijf. Laat ik het daarbij houden. De trap is niet meer. En daarmee is het Montfortcollege zijn meest exotisch klaslokaal kwijt.
woensdag 11 februari 2015
Broeder Albert
In 1955 kwam broeder Albert in Rotselaar aan. Op het ogenblik van dit schrijven is dat dus 60 jaar geleden!
Bart Minnen (1970-1977) schreef ooit volgende bijdrage voor Rotselaars Echo, in de flamboyante stijl van die tijd.
Onze blik valt in een ruime eetzaal, nogal rommelig, want zo juist zijn de leerlingen-eters naar buiten gestormd. In een hoek, naast de radio, ligt pater prefect, een zielige massa ondersteboven gelopen vlees. Ginds echter achter een dubbele houten deur, sist en hijgt er iets. Broeder Albert ? De deuren zwaaien open en in een kokend-hete dampwolk verschijnt de manhaftige figuur van ons subject : den Albert himself, als een apocalyps, zwetend, de mouwen van zijn BP-groen broekpak opgerold tot onder de oksels. 'Leuke krullebol', merkt mijn maat op, 'aardige haarstand’, en hij wijst naar het fraaie hoogstammige oerwoud dat het schedelplateau van de man overwoekert.
- 'Haha ! Wel !?' Verschrikt deinzen we een paar passen achteruit. Een stem als een kanon. Het klatert eruit. Albert plaatst de buik vooruit. Indrukwekkend. De zware bruine lederen riem spant zich automatisch bij dit gebaar. - 'Goeiemiddag, broeder !' - 'Ja seg, laat tie broeder taar maar af !' Het knettert er razendsnel uit. Wat een tempo! - 'Excuseer ... heu...wij zouden wat vragen willen stellen' - 'Ha! Ha! ha! Wel, moet je effe hore, ik pen hier sowat de klusjesman. Naast de elektronica beoefen ik ook de afwasologie. Ik hep er ook wel de armen voor.' Zijn biceps zwellen omhoog. - 'Wordt u bijgestaan bij de afwas ?' - `Sech! Hep je cheen ochen in je kop? En ... en ... en en wattis tit tan?' Hij wijst trillend op het stalen gedrocht aan zijn rechterhand. - 'Dat moet Dikke Bertha zijn', fluistert mijn maat vol verbazing starend naar het sissende monster.
Maar dan vraagt hij zeer onvoorzichtig: 'Hm... waarom noemt men u wel eens commandant?' Voordat ik wist wat er gebeurde, ontving mijn maat een oplawaai tegen de linkerkaak, zodat hij tegen de vloer smakte. Albert greep hem beet, stopte hem in Dikke Bertha en viste hem daarna aan de andere kant weer op; hij droop wel maar was toch helemaal opgekikkerd. - 'Nog éénmaal en je kan naar de tirecteur lopen', schettert Albert. - 'Maar ik sal uw fraag beantwoorten. In de oorlog '46-'47…’ - 'Welke oorlog?' vroegen wij ongelovig. - 'Welja, se heppen intertijt in Limpurg ook oorlogje willen spelen, maar hij was so chauw afgelopen tat hij niet in de geschiedenispoekjes fermeld staat.' - 'Enne... wie tegen wie?' - 'Tat weet ik self ook niet precies, maar tat is fan minder pelang. Wel, toen de vijand oprukte en al onse commandanten buiten gefecht stelde, gingen we loten voor 't commandantschap, folgens het recht van de sterkste. Ik won. Toen mijn minderen weer bij hun positieven kwamen stonden ze onder mijn pefel. Ik orchaniseerde de tegenaanfal tot in de puntjes : links ! rechts ! (oplawaai) mikken ! fuur ! (oplawaai, want het was ernaast) fooruit ! achteruit ! Het bloed steeg Albert weer naar 't hoofd, hij greep een pollepel en sloeg de afwasbak van de muur. Toen lichtte hij Dikke Bertha op, plooide haar tot een bol ijzer en wierp haar door de muur. In de hoek van de eetzaal naast de radio klonk een gesmoorde kreet boven de zware metaalslag uit. - ‘Ja,’ zei hij plots bedaard, 'zo ging het toen.' - 'En ... heeft u de strijd gewonnen ?' - 'Ach nee' - 'Hoe zo ?' - 'Wel, mijn mannen konden er niet tegen. ... elk een stel blauwe ogen... niet uit het goede hout chesneden !’ - 'En wat deed u toen?' - 'Ha ! toen ben ik overgelopen.' - 'Wat ?' - 'Sech, luister es, ik sech nooit iets tweemaal, pechrepen ? Na de oorloch kreeg ik een chroot onterscheitingsteken, de proeksband fan Napoleon.' We keken eerbiedig naar het bruine stuk antiek rond Alberts lenden. Wat een verhaal ! Wat een mankracht !
Albert stak zijn borst vooruit. - 'En wat bracht u hier ?' - 'Het geitje van pater Humblé. Ik stond te liften, als broeder-zonder-werk. Nou onmittellijk nam pater Humblé me mee. Toen werd ik broeder met de rang van commandant (men herkende mijn proekspand). En fanweche mijn rang, en fanweche mijn eigenschappen noemen de jongens me noch steeds 'commandant!.' Hij fronste de wenkbrauwen en werd eventjes rood van woede. - 'So, nu ga ik maar. Ik moet Dikke Bertha repareren, de beerput controleren, de auto van de tirecteur nakijken, de hosties wegbergen, brood snijden... afijn ... ik weet niet waaraan ik moet beginnen'. Albert koerste naar de deur en gooide ze zachtjes toe zodat zij uit haar hengsels vloog en krakend ineenstuikte.
Verbijsterd trokken we ons terug. In de hoek naast de radio lag pater prefect onder wijlen Dikke Bertha. Toen wij terug naar de redactie reden, begon de linkerkaak van mijn maat te zwellen en blauw uit te slaan. - 'Nou 'n gesprek met zulk een man raakt je wel…’ zuchtte hij. Toen viel hij van zijn stokje.
Bart Minnen (1970-1977) schreef ooit volgende bijdrage voor Rotselaars Echo, in de flamboyante stijl van die tijd.
![]() |
foto : www.montfort.be |
Waarheden omtrent het duistere verleden en de bijnaam van een
beroemd schoolpersonage.
Onze blik valt in een ruime eetzaal, nogal rommelig, want zo juist zijn de leerlingen-eters naar buiten gestormd. In een hoek, naast de radio, ligt pater prefect, een zielige massa ondersteboven gelopen vlees. Ginds echter achter een dubbele houten deur, sist en hijgt er iets. Broeder Albert ? De deuren zwaaien open en in een kokend-hete dampwolk verschijnt de manhaftige figuur van ons subject : den Albert himself, als een apocalyps, zwetend, de mouwen van zijn BP-groen broekpak opgerold tot onder de oksels. 'Leuke krullebol', merkt mijn maat op, 'aardige haarstand’, en hij wijst naar het fraaie hoogstammige oerwoud dat het schedelplateau van de man overwoekert.
- 'Haha ! Wel !?' Verschrikt deinzen we een paar passen achteruit. Een stem als een kanon. Het klatert eruit. Albert plaatst de buik vooruit. Indrukwekkend. De zware bruine lederen riem spant zich automatisch bij dit gebaar. - 'Goeiemiddag, broeder !' - 'Ja seg, laat tie broeder taar maar af !' Het knettert er razendsnel uit. Wat een tempo! - 'Excuseer ... heu...wij zouden wat vragen willen stellen' - 'Ha! Ha! ha! Wel, moet je effe hore, ik pen hier sowat de klusjesman. Naast de elektronica beoefen ik ook de afwasologie. Ik hep er ook wel de armen voor.' Zijn biceps zwellen omhoog. - 'Wordt u bijgestaan bij de afwas ?' - `Sech! Hep je cheen ochen in je kop? En ... en ... en en wattis tit tan?' Hij wijst trillend op het stalen gedrocht aan zijn rechterhand. - 'Dat moet Dikke Bertha zijn', fluistert mijn maat vol verbazing starend naar het sissende monster.
Maar dan vraagt hij zeer onvoorzichtig: 'Hm... waarom noemt men u wel eens commandant?' Voordat ik wist wat er gebeurde, ontving mijn maat een oplawaai tegen de linkerkaak, zodat hij tegen de vloer smakte. Albert greep hem beet, stopte hem in Dikke Bertha en viste hem daarna aan de andere kant weer op; hij droop wel maar was toch helemaal opgekikkerd. - 'Nog éénmaal en je kan naar de tirecteur lopen', schettert Albert. - 'Maar ik sal uw fraag beantwoorten. In de oorlog '46-'47…’ - 'Welke oorlog?' vroegen wij ongelovig. - 'Welja, se heppen intertijt in Limpurg ook oorlogje willen spelen, maar hij was so chauw afgelopen tat hij niet in de geschiedenispoekjes fermeld staat.' - 'Enne... wie tegen wie?' - 'Tat weet ik self ook niet precies, maar tat is fan minder pelang. Wel, toen de vijand oprukte en al onse commandanten buiten gefecht stelde, gingen we loten voor 't commandantschap, folgens het recht van de sterkste. Ik won. Toen mijn minderen weer bij hun positieven kwamen stonden ze onder mijn pefel. Ik orchaniseerde de tegenaanfal tot in de puntjes : links ! rechts ! (oplawaai) mikken ! fuur ! (oplawaai, want het was ernaast) fooruit ! achteruit ! Het bloed steeg Albert weer naar 't hoofd, hij greep een pollepel en sloeg de afwasbak van de muur. Toen lichtte hij Dikke Bertha op, plooide haar tot een bol ijzer en wierp haar door de muur. In de hoek van de eetzaal naast de radio klonk een gesmoorde kreet boven de zware metaalslag uit. - ‘Ja,’ zei hij plots bedaard, 'zo ging het toen.' - 'En ... heeft u de strijd gewonnen ?' - 'Ach nee' - 'Hoe zo ?' - 'Wel, mijn mannen konden er niet tegen. ... elk een stel blauwe ogen... niet uit het goede hout chesneden !’ - 'En wat deed u toen?' - 'Ha ! toen ben ik overgelopen.' - 'Wat ?' - 'Sech, luister es, ik sech nooit iets tweemaal, pechrepen ? Na de oorloch kreeg ik een chroot onterscheitingsteken, de proeksband fan Napoleon.' We keken eerbiedig naar het bruine stuk antiek rond Alberts lenden. Wat een verhaal ! Wat een mankracht !
Albert stak zijn borst vooruit. - 'En wat bracht u hier ?' - 'Het geitje van pater Humblé. Ik stond te liften, als broeder-zonder-werk. Nou onmittellijk nam pater Humblé me mee. Toen werd ik broeder met de rang van commandant (men herkende mijn proekspand). En fanweche mijn rang, en fanweche mijn eigenschappen noemen de jongens me noch steeds 'commandant!.' Hij fronste de wenkbrauwen en werd eventjes rood van woede. - 'So, nu ga ik maar. Ik moet Dikke Bertha repareren, de beerput controleren, de auto van de tirecteur nakijken, de hosties wegbergen, brood snijden... afijn ... ik weet niet waaraan ik moet beginnen'. Albert koerste naar de deur en gooide ze zachtjes toe zodat zij uit haar hengsels vloog en krakend ineenstuikte.
Verbijsterd trokken we ons terug. In de hoek naast de radio lag pater prefect onder wijlen Dikke Bertha. Toen wij terug naar de redactie reden, begon de linkerkaak van mijn maat te zwellen en blauw uit te slaan. - 'Nou 'n gesprek met zulk een man raakt je wel…’ zuchtte hij. Toen viel hij van zijn stokje.
zondag 8 februari 2015
Rotselaars Echo
In mijn opruimwoede heb ik al veel dingen weggegooid waar ik achteraf toch een beetje spijt van heb gekregen. Mijn collectie Rotselaars Echo's heb ik echter altijd bijgehouden. Ik heb de hele reeks van 1980 tot 1988. Er nu in grasduinen geeft het gevoel in een teletijdmachine te kruipen. En het is vaak ook lachen om wat we toen allemaal deden en moesten doen. Er waren de vaste rubrieken met geboortes en overlijdens. Een stevig artikel over de natuurlijke gang van zaken in het park. Een update over de activiteiten van de KSA en de Natuurvrienden. Na de examens aan de vervolgopleidingen kregen we van meneer Aertbeliën de statistieken over de slaagcijfers van de oud-leerlingen. En de rest werd geschreven en geïllustreerd door de leerlingen zelf. Ik weet niet of er enige vorm van censuur werd toegepast, maar wat milde spot werd in elk geval getolereerd.
De niet altijd even duidelijke foto's van pater Bovens werden gerasterd (jongere lezers zullen dat woord even moeten opzoeken) en alles werd gedrukt op eigen persen! De boekjes werden uitgelegd door vrijwilligers. Ik heb daar menig avondje aan meegewerkt. We legden ze uit op de grote vergadertafel in de grote spreekkamer bij de hoofdingang. Toen ik al enkele jaren afgezwaaid was en ik het boekje nog steeds gratis toegestuurd kreeg, heb ik vriendelijk opgebeld met het verzoek om daar maar mee te stoppen. Het is toch vooral bedoeld voor de mensen die de school bevolken. Momenteel ken ik er nog amper 10 mensen. Als de laatste daarvan van het domein verdwenen zal zijn, rest van mijn schooltijd niets dan de gebouwen meer. Maar zonder de mensen van toen vormen die slechts een lege herinnering aan wat ooit geweest is.
De niet altijd even duidelijke foto's van pater Bovens werden gerasterd (jongere lezers zullen dat woord even moeten opzoeken) en alles werd gedrukt op eigen persen! De boekjes werden uitgelegd door vrijwilligers. Ik heb daar menig avondje aan meegewerkt. We legden ze uit op de grote vergadertafel in de grote spreekkamer bij de hoofdingang. Toen ik al enkele jaren afgezwaaid was en ik het boekje nog steeds gratis toegestuurd kreeg, heb ik vriendelijk opgebeld met het verzoek om daar maar mee te stoppen. Het is toch vooral bedoeld voor de mensen die de school bevolken. Momenteel ken ik er nog amper 10 mensen. Als de laatste daarvan van het domein verdwenen zal zijn, rest van mijn schooltijd niets dan de gebouwen meer. Maar zonder de mensen van toen vormen die slechts een lege herinnering aan wat ooit geweest is.
Het Witte Paviljoen
In het eerste jaar, we schrijven 1980, sliep ik, samen met een dertigtal andere jaargenoten, in het Witte Paviljoen, op een open slaapzaal. Na de avondstudie kwam pater Moors ons ophalen. Op ijskoude winteravonden volgde dan een rillerige wandeling over het donkere domein naar het Witte Paviljoen. We gingen steevast naar binnen langs de deur aan de linkerkant van het gebouw. Ze gaf toegang tot een gang die naar de Burcht leidde. In die gang stond een grote witte kast, waarin onze pantoffels stonden. Na de schoeiselwissel gingen we de trap op. Bij die trap was een glasraam (het is er nog steeds) met het logo van het Montfortaans Seminarie, maar wij noemden onze school in die tijd al Montfortcollege. De trap kwam uit op een hal waarin een reeks lavabo's en voetenbaden stonden. Rondom hadden we onze kleerkast. Veel meer dan ons opfrissen, tanden poetsen en voeten wassen, deden we niet. Als iedereen in bed zat, baden we samen een avondgebed en dan ging het licht uit. Ik herinner me nog wie er links van me sliep en wie achter mij. Het bed voor mij stond leeg, omdat de eigenaar ervan wegens heimwee de school al na enkele weken verlaten had. Het bed is heel het jaar leeg gebleven. Ik sliep langs een muur, de achtergevel, en legde elke avond mijn horloge netjes te rusten op de vensterbank. Er hingen feloranje gordijnen voor de ramen. 's Morgens werden we gewekt, meestal door pater Moors, soms door broeder Albert. Ze kwamen de zaal opgestapt met stevige tred en luid in de handen klappend. Als je daar nog doorsliep, trokken ze je hoofdkussen weg. Het ritueel van vorige avond werd in omgekeerde volgorde uitgevoerd en we werden netjes afgeleverd bij de eetzaal.
Beneden waren de kamers van pater Moors en pater Mennens (als ik me niet vergis), aan weerszijden van de hoofdingang. Verderop in de gang waren enkele klaslokalen. Het grootste lokaal helemaal achteraan was een tijdje de muziekklas. Leraar muziek, Marc Wynants, kon erg mooi jazz muziek spelen op de piano. Het obligate getoeter op blokfluiten heeft me altijd zinloos geleken. Daardoor heeft allicht nooit iemand de liefde voor muziek opgevat. In een van de kleinere klaslokalen hadden we in het vijfde jaar les van pater Lemmens. Latijn en Grieks (voor ons VSO'ers gereduceerd tot filosofie en esthetica).
In het Witte Paviljoen heeft nadien de directie haar intrek genomen en nog later is de lerarenkamer naar daar verhuisd. Het beleid over de school wordt nu gevoerd op de plaats waar kleine jongetjes jarenlang droomden van hun toekomst. Dichtbij en verderaf. En dat veraf is voor de meesten van hen intussen al gepasseerd...
Beneden waren de kamers van pater Moors en pater Mennens (als ik me niet vergis), aan weerszijden van de hoofdingang. Verderop in de gang waren enkele klaslokalen. Het grootste lokaal helemaal achteraan was een tijdje de muziekklas. Leraar muziek, Marc Wynants, kon erg mooi jazz muziek spelen op de piano. Het obligate getoeter op blokfluiten heeft me altijd zinloos geleken. Daardoor heeft allicht nooit iemand de liefde voor muziek opgevat. In een van de kleinere klaslokalen hadden we in het vijfde jaar les van pater Lemmens. Latijn en Grieks (voor ons VSO'ers gereduceerd tot filosofie en esthetica).
In het Witte Paviljoen heeft nadien de directie haar intrek genomen en nog later is de lerarenkamer naar daar verhuisd. Het beleid over de school wordt nu gevoerd op de plaats waar kleine jongetjes jarenlang droomden van hun toekomst. Dichtbij en verderaf. En dat veraf is voor de meesten van hen intussen al gepasseerd...
Abonneren op:
Posts (Atom)