Bart Minnen (1970-1977) schreef ooit volgende bijdrage voor Rotselaars Echo, in de flamboyante stijl van die tijd.
![]() |
foto : www.montfort.be |
Waarheden omtrent het duistere verleden en de bijnaam van een
beroemd schoolpersonage.
Onze blik valt in een ruime eetzaal, nogal rommelig, want zo juist zijn de leerlingen-eters naar buiten gestormd. In een hoek, naast de radio, ligt pater prefect, een zielige massa ondersteboven gelopen vlees. Ginds echter achter een dubbele houten deur, sist en hijgt er iets. Broeder Albert ? De deuren zwaaien open en in een kokend-hete dampwolk verschijnt de manhaftige figuur van ons subject : den Albert himself, als een apocalyps, zwetend, de mouwen van zijn BP-groen broekpak opgerold tot onder de oksels. 'Leuke krullebol', merkt mijn maat op, 'aardige haarstand’, en hij wijst naar het fraaie hoogstammige oerwoud dat het schedelplateau van de man overwoekert.
- 'Haha ! Wel !?' Verschrikt deinzen we een paar passen achteruit. Een stem als een kanon. Het klatert eruit. Albert plaatst de buik vooruit. Indrukwekkend. De zware bruine lederen riem spant zich automatisch bij dit gebaar. - 'Goeiemiddag, broeder !' - 'Ja seg, laat tie broeder taar maar af !' Het knettert er razendsnel uit. Wat een tempo! - 'Excuseer ... heu...wij zouden wat vragen willen stellen' - 'Ha! Ha! ha! Wel, moet je effe hore, ik pen hier sowat de klusjesman. Naast de elektronica beoefen ik ook de afwasologie. Ik hep er ook wel de armen voor.' Zijn biceps zwellen omhoog. - 'Wordt u bijgestaan bij de afwas ?' - `Sech! Hep je cheen ochen in je kop? En ... en ... en en wattis tit tan?' Hij wijst trillend op het stalen gedrocht aan zijn rechterhand. - 'Dat moet Dikke Bertha zijn', fluistert mijn maat vol verbazing starend naar het sissende monster.
Maar dan vraagt hij zeer onvoorzichtig: 'Hm... waarom noemt men u wel eens commandant?' Voordat ik wist wat er gebeurde, ontving mijn maat een oplawaai tegen de linkerkaak, zodat hij tegen de vloer smakte. Albert greep hem beet, stopte hem in Dikke Bertha en viste hem daarna aan de andere kant weer op; hij droop wel maar was toch helemaal opgekikkerd. - 'Nog éénmaal en je kan naar de tirecteur lopen', schettert Albert. - 'Maar ik sal uw fraag beantwoorten. In de oorlog '46-'47…’ - 'Welke oorlog?' vroegen wij ongelovig. - 'Welja, se heppen intertijt in Limpurg ook oorlogje willen spelen, maar hij was so chauw afgelopen tat hij niet in de geschiedenispoekjes fermeld staat.' - 'Enne... wie tegen wie?' - 'Tat weet ik self ook niet precies, maar tat is fan minder pelang. Wel, toen de vijand oprukte en al onse commandanten buiten gefecht stelde, gingen we loten voor 't commandantschap, folgens het recht van de sterkste. Ik won. Toen mijn minderen weer bij hun positieven kwamen stonden ze onder mijn pefel. Ik orchaniseerde de tegenaanfal tot in de puntjes : links ! rechts ! (oplawaai) mikken ! fuur ! (oplawaai, want het was ernaast) fooruit ! achteruit ! Het bloed steeg Albert weer naar 't hoofd, hij greep een pollepel en sloeg de afwasbak van de muur. Toen lichtte hij Dikke Bertha op, plooide haar tot een bol ijzer en wierp haar door de muur. In de hoek van de eetzaal naast de radio klonk een gesmoorde kreet boven de zware metaalslag uit. - ‘Ja,’ zei hij plots bedaard, 'zo ging het toen.' - 'En ... heeft u de strijd gewonnen ?' - 'Ach nee' - 'Hoe zo ?' - 'Wel, mijn mannen konden er niet tegen. ... elk een stel blauwe ogen... niet uit het goede hout chesneden !’ - 'En wat deed u toen?' - 'Ha ! toen ben ik overgelopen.' - 'Wat ?' - 'Sech, luister es, ik sech nooit iets tweemaal, pechrepen ? Na de oorloch kreeg ik een chroot onterscheitingsteken, de proeksband fan Napoleon.' We keken eerbiedig naar het bruine stuk antiek rond Alberts lenden. Wat een verhaal ! Wat een mankracht !
Albert stak zijn borst vooruit. - 'En wat bracht u hier ?' - 'Het geitje van pater Humblé. Ik stond te liften, als broeder-zonder-werk. Nou onmittellijk nam pater Humblé me mee. Toen werd ik broeder met de rang van commandant (men herkende mijn proekspand). En fanweche mijn rang, en fanweche mijn eigenschappen noemen de jongens me noch steeds 'commandant!.' Hij fronste de wenkbrauwen en werd eventjes rood van woede. - 'So, nu ga ik maar. Ik moet Dikke Bertha repareren, de beerput controleren, de auto van de tirecteur nakijken, de hosties wegbergen, brood snijden... afijn ... ik weet niet waaraan ik moet beginnen'. Albert koerste naar de deur en gooide ze zachtjes toe zodat zij uit haar hengsels vloog en krakend ineenstuikte.
Verbijsterd trokken we ons terug. In de hoek naast de radio lag pater prefect onder wijlen Dikke Bertha. Toen wij terug naar de redactie reden, begon de linkerkaak van mijn maat te zwellen en blauw uit te slaan. - 'Nou 'n gesprek met zulk een man raakt je wel…’ zuchtte hij. Toen viel hij van zijn stokje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten